1 Chronicles 9

25) den boog

Hebreeuws, den boog tredende; dat is, die den boog konden spannen en wel daarmede schieten. De stalen bogen moet men met kracht en alle geweld spannen. Daarom treden de schutters met de voeten op denzelven, en trekken de pees opwaarts met kracht. Daarom noemen wij dien den voetboog, tot onderscheiding van den handboog. Zij worden in der koningen boven archi‰rs genoemd, die daarmede omgaan.

26) zij hadden

Hebreeuws, zij vermenigvuldigden zonen en zoonszonen.

1) eerste inwoners

Van hier af begint het register dergenen, die na de Babylonische gevangenis weder in hun land gekomen zijn.

2) Isra‰lieten

Te weten, het gemene volk onder de Isra‰lieten.

3) Nethinim

Dat is, overgegevenen. Deze waren Gibeonieten, die zich vrijwillig den Isra‰lieten hadden overgegeven, tot eeuwige dienstbaarheid, Joz. 9:21. Zie ook Ezra 8:20; Neh. 11:3.

Jos 9.21 Ezr 8.20 Ne 11.3
4) woonden

Te weten, nadat zij uit de Babylonische gevangenis waren wedergekeerd, met bewilliging van den koning Cyrus.

5) van de kinderen van Efraim en Manasse;

Dat is, van de tien stammen, die zich van Juda afgescheiden hadden. Gelijk ook velen van dezen stam zich bij Juda gevoegd, om den zuiveren godsdienst te mogen oefenen. Zie 2 Kron. 34:6,32.

2Ch 34.6,32
6) de kinderen van Perez,

Neh. 11:4 worden dezen en velen van de navolgenden ook gesteld, maar sommigen met andere namen.

Ne 11.4
7) van de Silonieten

Hebreeuws, van Siloni; dat is, uit het geslacht der Silonieten.

8) broederen

Dat is, bloedverwanten, alzo ook onder, 1 Kron. 9:9,25, en elders.

1Ch 9.9,25
9) Azarja

Anders, Seraja, Neh. 11:11, waar deze priesters en Levieten wederom worden verhaald, met verandering van sommiger namen.

Ne 11.11

10) Hilkija

Zie van dezen 2 Kon. 22:8. Hij is het, die het wetboek gevonden heeft.

2Ki 22.8

11) overste

Hij was de eerste onder de priesters na den hogepriester.

12) van het huis Gods;

Dat is, in den tempel, gelijk 1 Kron. 9:13.

1Ch 9.13
13) den zoon van Pashur,

Dat is, des bloedverwanten, of neef, gelijk te zien is Neh. 11:12.

Ne 11.12
14) dorpen der Netofathieten.

Deze dorpen waren in den stam van Juda gelegen, gelijk af te nemen is uit 1 Kron. 2:54.

1Ch 2.54
15) poortiers

Hun ambt was den tempel dagelijks open en toe te doen, en wel toe te zien dat daar niemand inkwam van hen, die naar orde der wet daar buitengesloten waren.

16) broeders;

Dat is, bloedverwanten.

17) poort des konings

Dit was een poort des tempels, door welke de koning in den tempel ging, 2 Kon. 16:18.

2Ki 16.18

18) dezen

Te weten, die 1 Kron. 9:17 genoemd staan.

1Ch 9.17

19) poortiers

Dat is, zij waren de voornaamsten, die hun beurt hielden onder de Levietische portiers. Zie onder, 1 Kron. 9:22, enz.

1Ch 9.22
20) broeders

Dat is, bloedverwanten.

21) vaders

Te weten, de Kehathieten, Num. 4:4.

Nu 4.4

22) het leger

Dat is, in de woestijn, waar God de Levieten als een heirleger gevoerd heeft, en zelfs rondom de ark legerde.

23) ingang;

Te weten, tot het heilige der allerheiligste in de tent des Heeren.

24) HEERE was.

Zie Num. 25:11, enz.

Nu 25.11
25) Zacharja,

Versta dit alzo, dat deze Zacharia was overste der wachters, want daar zijn veel wachters geweest, 1 Kron. 9:19,22.

1Ch 9.19,22
26) David

Zie hiervan onder, 1 Kron. 16, 1 Kron. 23, 1 Kron. 26.

27) Samuel,

Wanneer Samu‰l dit heeft gedaan, zegt de Heilige Schrift nergens. Enigen menen dat het geschied is als de ark uit der Filistijnen land gebracht was, 1 Sam. 7.

28) de ziener,

Dat is, profeet. Zie de aantekening 1 Sam. 9:9.

1Sa 9.9

29) ambt bevestigd.

Hebreeuws eigenlijk: In hun waarheid, getrouwheid; alzo ook onder, 1 Kron. 9:26. Dat is, in het ambt, dat hun toevertrouwd was; en het wordt alzo genoemd omdat in de bediening van zulk een ambt trouw en geloof vereist wordt, 1 Cor. 4:2.

1Ch 9.26 1Co 4.2
30) van het huis

Soommigen onderscheiden hier het huis des Heeren van het huis der tent; alzo, dat bij het huis des Heeren te verstaan is de tent, die David bij zijn huis gespannen had, waar de ark des verbonds stond; en bij het huis der tent te verstaan is de tabernakel te Gibeon, 2 Kron. 1:3,5, en 1 Kon. 3:2, enz.

2Ch 1.3,5 1Ki 3.2

31) aan de wachten.

Te weten, een iegelijk op zijn beurt, alle zeven dagen elkander aflossende. Zie 1 Kron. 9:25.

1Ch 9.25
32) aan de vier winden,

Dat is, aan de vier hoeken der wereld.

33) het westen,

Hebreeuws, tegen de zee; die aan het land Kana„n tegen het westen ligt.

34) broeders

Dat is, maagschap, bloedverwanten.

35) inkomende

Te weten, binnen Jeruzalem, om den godsdienst waar te nemen in den tempel, als de een afging, zo kwam de ander aan, altijd van zeven dagen tot zeven dagen.

36) met hen [te dienen;]

Te weten, met de oversten, van welken boven, 1 Kron. 9:17,21, gesproken is. Deze oversten bleven altijd te Jeruzalem, wonende in den tempel.

1Ch 9.17,21
37) in dat ambt

Zie 1 Kron. 9:22.

1Ch 9.22

38) waren

Zie de ordening en verdeling, die David hierover gemaakt heeft, 1 Kron. 26:1.

1Ch 26.1
39) zij bleven

Dat is, zij hadden hun nachtrust in de kamers, die rondom den tempel gebouwd waren. Zie 1 Kon. 6:5.

1Ki 6.5

40) opening,

Te weten, des tempels.

41) en dat allen morgen.

Hebreeuws, en tot morgen, morgen; dat is, telken morgen.

42) van den dienst;

Te weten, van den heiligen dienst.

43) de bereiders

Dat is, die het reukwerk bereiden, waren kinderen der priesters, met gemene Levieten.

44) het reukwerk

Hoe deze specerijen toebereid werden en wat daar al in gedaan werd, zie Exod. 30:34.

Ex 30.34
45) Sallum,

Zie boven, 1 Kron. 9:17,19.

1Ch 9.17,19

46) dat in pannen

Hebreeuws, het werk der pannen. Zie Lev. 2:5, en Lev. 24:5.

Le 2.5 24.5
47) de broden

Hebreeuws, over het brood der ordening; verstaande de toonbroden, welke twaalf waren; Exod. 35:13. Zodat hier het getal van ‚‚n gesteld is voor het getal van vele.

Ex 35.13

48) alle sabbatten

Hebreeuws, op sabbaten, op sabbaten. Zie Exod. 25:30; Lev. 24:5, enz.

Ex 25.30 Le 24.5
49) dezen zijn ook

Te weten, Levieten.

50) der vaderen

Dat is, der vaderlijke huizen.

51) kameren,

Versta hier, de kamers der priesters, die aan den tempel waren.

52) dienstvrij;

Te weten, van andere diensten.

53) want dag en nacht

Hij wil zeggen, dewijl zij met zingen en met gezangen te stellen altijd moesten bezig zijn, naar de orde van David gemaakt, 1 Kron. 25:1, zo waren zij ook vrij van alle andere lasten.

1Ch 25.1
54) hadden gewoond

Te weten, ten tijde van Saul. En alzo komt de schrijver van dit boek hier wederom tot het verhaal van de afkomst en het geslacht van Saul en zijner nakomelingen, waarvan hij boven, 1 Kron. 8:29, begonnen is te spreken.

1Ch 8.29

55) zijner zuster

Boven, 1 Kron. 8:29, staat zijner huisvrouw. Hetwelk men kan nemen in zulken zin, als Abraham zeide, Gen. 20:2,5,12, dat Sara zijn zuster was.

1Ch 8.29 Ge 20.2,5,12
56) Ner,

Niet de vader van Abner, maar een anderen Ner, want deze is niet geweest de vader van Kis, maar zijn broeder; 1 Sam. 14:50,51.

1Sa 14.50,51
57) woonden ook te Jeruzalem,

Zie boven, 1 Kron. 8:32,33,34.

1Ch 8.32,33,34
58) Thaerea.

Versta hierbij, en Achaz, uit 1 Kron. 9:42. Zie 1 Kron. 8:35.

1Ch 9.42 8.35
59) Achaz

Deze Achaz is ook een zoon van Micha geweest.

Copyright information for DutKant